Ik ben geboren in het begin van de oorlog. Er volgden nog 2 onmiddellijk na mij. Wij werden vervoerd in en mini-boerenkar, in elkaars schoot zittend. Mijn eerste herinnering is een lijf aan lijf gevecht. Ik verdacht een Engelse soldaat mijn zusje gevangen genomen te hebben. Daarom was ik er toen zo onstuimig tegenop gevlogen dat hij omviel. "Ik was van mezelf zodanig geschrokken dat ik later alle lijfelijke confrontaties vermeden heb".
Mijn ouders waren bijzonder ondernemend. Op mijn 20ste was ik 20 maal verhuisd. Mijn moeder zocht telkens een woonst nabij een bos en een zwembad. Regelmatig kwam ik in een totaal andere wereld terecht, waarin ik meer dan eens met mijn leven speelde. Feitelijk is het een godsgeschenk dat ik nog leef. Nu ben ik wel overdreven voorzichtig geworden.
Ik miste het 1ste studiejaar. Dat betreur ik niet. Mijn moeder leerde mij lezen en zwemmen. Ik herinner me nog hoe ik dagelijks uitkeek naar haar aantrekkelijk en doeltreffend spelend aanpak. Het 2de studiejaar trok ik naar de gemeente school van Keerbergen. Daar leerde ik niets bij na de private lessen van moeder. Daarenboven vertoonden de dorpelingen daar weinig sympathie voor de villamensen. Op school leerde ik knikkeren, bikkelen, klakkenbuizen...Van onze villa was het een half uur wandelen naar school doorheen de dennenbossen vol eksters. Naast onze hof lag er een piepklein zwembadje, het 'mollengat', waarin ik bijna verdronk. Van het verblijf in Keerbergen heb ik een duidelijke souvenir: een totaal misvormde vingerafdruk. Ik had een bot Engels pennenmes zodanig geslepen met schuurpapier dat het zo scherp was als een "Gillette"-scheermesje. Bij het toeklappen was een ganse vingertop weg. het bloeden was niet te stelpen en moeder kreeg mijn hel rode zakdoek nooit meer proper.
In Het 3de studiejaar versleet ik mijn broek op de schoolbanken van Sint Jan in Antwerpen. De wandeling naar huis liep doorheen het aantrekkelijke stadspark. We woonden middenin het Jodenkwartier. Die waren toen totaal op zichzelf gekeerd, zo juist na de oorlog. Soms kwamen ze me vragen om hun gasvuur aan te steken, wat we altijd deden, maar het was totaal één richtingsverkeer. In deze 2 scholen waren we verplicht elke ochtend door weer en wind naar de mis te gaan, alvorens de les begon, en dan nog met stempelcontrole. In Sint Jan rammelde de prefect ons af als we gebrost hadden, terwijl zijn scheldpartij weergalmde in de gangen.
Vanaf de laatste jaren van het lager onderwijs bracht ik door ik in 'onze' Congo. In de middelbare ben ik 9 keren van school veranderd. Dat staat gedetailleerd in mijn einddiploma. De chronologie van mijn wedervaringen is bijgevolg heel nauwkeurig.
Mijn 3 jaar jongere broer, Herman, was een waar fenomeen. Hij was de cleverste van mijn enkele honderden klasgenoten. Zowel in het lager onderwijs als in het middelbare had de klastitularis vader met aandrang verzocht een jaar te laten overspringen. Hij was amper 16 geworden toen hij in geneeskunde begon, een kop kleiner dan ik. In de meeste sporten werd hij beter dan ik. In alle balsporten klopte ik hem aanvankelijk, omdat ik veel groter en sterker was. Maar omdat hij zich alleen maar kon weren door een perfecte techniek en tactiek, werd hij in bijna alle disciplines mijn betere. Dat is te verklaren omdat hij een laat mature was.
Wanneer ik mijn copains in Leuven anekdotes vertelde over Congo, dan keken ze elkaar aan alsof ik weeral aan 't fantaseren was. Ik ben daar dan maar wijselijk mee gestopt. Tegenwoordig is echter het merendeel van mijn anekdotes verifieerbaar via internet.
Om telkens in mijn examens slagen, was ik genoodzaakt de leerstof extreem samen te vatten. 50 pagina's menswetenschappen reduceerde ik tot één pagina minister papier, in een overzichtelijke structuur en heel klein geschreven; met de fijnste 'Parker', met kleefband rond de punt om mijn hand perfect te volgen. Uit alle materie de essentie puren kwam natuurlijk later van pas om scenario's op te stellen voor programmeurs.
Onze 1ste vlucht naar Leopoldstad was een verschrikkelijke beproeving, vooral voor mijn moeder met haar 5 kinderen. Vader was al ginder. Onze jongste was amper 1 jaar oud en hing boven ons hoofd in een mandje te bengelen in het DC 4 vliegtuig. Boven de woestijn kwamen we regelmatig terecht in luchtzakken van 100den meters. Er waren geen zakjes genoeg om in te braken. Midden In de woestijn, in Kano, een stad in Nigeria, moesten we eindeloos lang in de cabine wachten om bij te tanken. We hebben het daar met z'n allen overleefd in een temperatuur van 50 graden Celsius, zonder ventilatie. Nog weken nadien werden we draaierig wanneer we onze ogen sloten. Zodanig was ons evenwichtsorgaan verstoord.
In Congo verhuisden we meestal wanneer de opdracht van vader was volbracht. Die was begonnen met het binnenhalen van de openbare aanbesteding. Wanneer hij zijn rekenlat aan 't manipuleren was keken we gemeduseerd toe.
De jaren '50 waren in Congo een zalige periode, zowel voor de zwarten als de blanken; vergeleken met de actuele toestand van oorlogen, stammen twisten, corruptie en verval. Weliswaar woonden toen de twee populaties strikt gescheiden, zoals in Zuid-Afrika. Maar Rooms Katholieken waren veel toleranter dan Calvinisten. Ik heb nooit een zwarte zien mishandelen, wél horen uitkafferen. We voelden ons in die periode overal totaal veilig. Wanneer we doorheen de 'negerwijken' fietsten, werden we door de kindekes luidruchtig toegejuicht.
In alle scholen was er een complete sportinfrastructuur. Niettegenstaande de hitte in sommige streken werd er dagelijks gesport. Vooral zwemmen (spelen in het water) was voor mij een bijna dagelijkse routine, zowel in publieke als in de talrijke private zwembaden. Eigenlijk hadden we toen al de Fosbury flop uitgevonden om over een verticaal geplaatste luchtmatras in het water te springen.
In Congo heb ik het maar ene keer te warm gehad. Dat was in Matadi, de zogenaamde "chaudière d'Afrique". Deze stad lag dicht bij de evenaar in een diep dal aan de Congo stroom, met een vochtigheidsgraad van 100%. Bij het ontwaken was ons laken kletsnat. Het werd daar eerst leefbaar met "air conditioning", maar in het begin werd iederaan daardoor ziek.
1952 -'54: Kinshasa
Op de rand van het oerwoud had vader had een aantrekkelijke villa gevonden. Ze lag op de hoogste plek van Leopoldstad, in een microklimaa, waar er voortdurend een verfrissed briesje waaide. In het oerwoud krioelde het van de apen, wilde katten en eekhoorns. Vaak streek er een zwerm kwetterende papegaaien neer in een van de bomen. We hielden één papegaai op het terras. Die klutste 4 talen door elkaar: Nederlands, Frans, Lingala en het gekwetter van in de bomen. We hadden toen 5 boys: "le jardinier" (de hovenier), " le pichi" (de kok), "le lavadère" (de wasser), "le boy mokè" (het klein manneke) en de "boy chauffeur. Het eerste wat moeder hen leerde was handen wassen. Dat deden ze niet uit zichzelf; ze meenden immers dat hun handen proper waren, omdat hun handpalmen wit waren.
Op de middag kwamen eens 2 opgewonden boys thuis, die een half bewusteloze Jacob ondersteunden. Jacob was een uiterst gespierde typische Yaka; dat was overduidelijk voor de kenner, die de opvallende tattoos in zijn aangezicht kon oncijferen. De boys wisten ons te vertellen dat hij zojuist een boa constictor, die hem aan 't wurgen was, had doodgebeten achter de nek. Jacob had voorwaar een indrukwekkend gebit, met de tanden in puntvorm geslepen. Helemaal gelijk die van haaien. We hadden de 5 m lange slang op een primitieve manier laten looien. Dat slangenvel hangt nog steeds aan de muur van ons salon. Toen ik even alleen de broesse was ingetrokken, verraste ik een schuw luipaard. Ik deed alsof ik geen schrik had en begon er zachtjes tegen te praten alsof het een kat was. Het beest naderde me luidruchtig spinnend maar had klaarblijkelijk geen eetlust.
Met zwarten Frans praten draaide soms uit op een hachelijke ervaring: eens zei ik: "Mais Antoine, tu est bête"; het spontane antwoord was "non mecheu, je suis homme". Tracht dan maar eens uit te leggen dat het woord 2 betekenissen heeft. Daarom had ik me een "Manuel de Lingala" aangeschaft, zodat een correctere communicatie mogelijk werd. Dat lukte aardig! Als ik nu hier de negers onder mekaar hoor palaberen, versta ik dat nog. Ik laat dat echter nooit weten, zodat ik steeds binnenpretjes blijf hebben.
De poten van de kasten in huis stonden in potjes petrolium, tegen de mieren. Maar toch waren ze altijd in de suikerpot gesukkeld. Vanaf de eerste dag plantte ik papaja bomen in de waterafvoer naast het huis. Elke ochtend bij het ontbijt konden we van bijzonder lekker en gezond vers fruit genieten. Op elke boom groeide een vrucht met een lichtjes andere kleurschakering en smaak. .Wat de boys aten fascineerde mij. Hun basiskost was 'chikwang', verwerkte maniok. Eens serveerde ik mijn konijnen maniok. Resultaat: allemaal stokstijf dood. Het bevat immers cyanide en het moest gekookt worden om te ontgiftigen. Dat gebeurde eveneens door ze langdurig in water te laten weken, en dat begon dan vreselijk te stinken. Eens in het jaar smulden ze van verse rupsen, die ze eerst hadden leeg geperst. Ze maakten een speciaal fluitgeluid in hun handpalmen, waardoor ze bewogen en dus zichtbaar werden in de bomen, zodat ze dan konden geplukt worden. In de 'boyerie' beneden, waar ze sliepen , kweekten ze cavia's, om op te peuzelen. Ze verorberden eveneens eekhoorns, die ze op met een vernuftig opgespannen boogsysysteem vangden. Dat vonden we verschrikkelijk. Die schattige beesjes zijn immers nog behendiger in de bomen dan aapjes
Van die behendigheid genieten we nu thuis nog permanent. We wonen deels in het oudste bos van Europa, het Meerdael woud. Bij ons komen ze van heinde en ver omdat ze er veilig zijn, vermits de roofvogels hier niet durven vliegen. In het woud moeten ze zich altijd verbergen, zodat we ze zelden te zien krijgen. Bij ons krijgen ze het ganse jaar door zonnebloempitjes, zodat ze voor mijn bureau altijd voor een aantrekkelik spektakel zorgen. Om de vogels te lokken, hangen we bollen, waarin wormen zijn verwerkt. In sommige seizoenen zwermen ze heel talrijk , zodat ze ons eveneens een non-stop schouwspel bieden. Een 10tal spechten, die we overal rondom in de bomen horen pikken, zijn de meest kleurrijke vogels.
Terug naar Leopoldstad. Wanneer het stormde boven de Congo stroom, konden we vanop ons terras de ononderbroken bliksemschichten kriskras door elkaar bewonderen. Elke avond rond 18 u, wanneer het begon te schemeren, maakten miljoenen vleermuizen een snerpend geluid, terwijl ze over de Congo stroom dwarrelden. En zeggen dat deze heel hoge, stijle heuvel, waarop we woonden, nu compleet is afgevloeid in de stroom, ten gevolge van de voortdurende houtkap..
In het begin werden we in een vooroorlogse bus naar de school gevoerd. Later fietsten we bergop en bergaf met een vehikel van nog altijd 20 kg, nadat we de talrijke overbodige versieringen er hadden afgegooid. Dat was een buitengewone dagelijkse training, doorheen een uniek landschap. Omdat remblokjes schaars waren, remden we door een voet in de vork vooraan te steken, een doodsgevaarljke methode. Moeder had ons gevraagd hoe het kwam dat de schoen temidden was uitgehold. Na elke klim waren we zodanig gedeshydrateerd dat we gretig een fles van 3/4 liter smaakvol lokaal bier recht in onze onze strot lieten leeglopen, zonder te slikken. We konden dat omdat moeder ons van jongsaf geleerd had zodanig lang op het voedsel te kauwen dat we het niet moesten inslikken. Die gewoonte heb ik nog altijd, zodat ik eigenlijk mijn maag niet weet liggen.
De eerste opdracht van vader was het droogleggen van een uitgestrekt moeras, tussen en het centrum van de stad en het vliegveld, Ndolo-Sud. Hij moest al het water naar de Congo stroom laten vloeien. Hierbij betrok hij mij stelselmatig, wat echt leerrijk was om later met water te kunnen experimenteren. Ik had daar toen ook een onvergetelijke ervaring, die nog steeds op het programma van mijn nachtmerries staat. Vader liet diepe, smalle putten graven in het mulle zand om de hoogte van het grondwater te kunnen zien. Bij het voorover buigen waren zijn aantekeningen eens in de put gevallen. Hij bewaarde die in een zakje boven zijn hart. Ik moest toen voor aapje spelen. 4 arbeiders droegen kruisgewijs 2 balken om me aan een stevig touw in de nauwe put te laten zakken. Dankzij de grip van mijn heel lange tenen recupereerde hij al zijn papieren. Volgens mij had hij een neger mogen kiezen, maar in mij had hij een onvoorwaardelijk vetrouwen. Eigenlijk verdiende ik dat niet want ik dekte alle stommiteiten van mijn broers en zuster.
Wanneer de drainage werken van vader achter de rug lagen, werden door de OCA op de uitgestrekte vlakte talrijke nette huisjes neergezet (zie internet: OCA leopoldstad 1954). Daarin plaatste hij een badkamer, maar aan een kippenhok had de nog naieve ingenieur niet gedacht. Bijgevolg moesten de kippen in de badkamer nestelen. Voor de heel zindelijke zwarten, waarop stof uiteraard beter zichtbaar is dan op een blanke, volstond een emmer water van 10 liter en sunlight zeep, om zich grondig te wassen.
Tegenwoordig huizen ontelbaar veel zwarten op deze vlakte. Ik kan maar niet begrijpen hoe die massa aan voedsel geraakt. De toegangswegen naar de stad zijn nauwelijks berijdbaar. Ik zou ze opnieuw van kaniballisme durven verdenken. Toen vader nog jong was, werden de zwarten kannibalen genoemd. In mijn jeugd waren het nog negers, alvorens zwarten te worden. In Plévier heb ik gelezen dat in "Berlijn" en in "Stalingrad" mensenkees in balletjes verwerkt op de zwarte markt werd aangeboden
Eens participeerde vader aan een interessant experiment: 500 arbeiders van zijn "chantier" kregen een echte "Zeiss" zonnebril en 500 arbeiders een echte tropenhelm. Er werd dan geteld in elke groep hoeveel er een "coup de bambou" kregen, nl flouwvielen. Een echte zonnebril bleek een veel efficiëntere bescherming tegen de zon te bieden. Spijtig dat er toen nog geen 'kameleon'-bril bestond, (verdonkerend volgens het licht) . Het is onbegrijpelijk dat de coureurs nu eerst systematisch zonnebrillen dragen.
Wanneer vader, een mijningenieur-geoloog, op prospectie trok om in Oost-Congo om ertsen te lokaliseren, nam hij mij me mee als zijn goril. Met een machete baande ik ons een pad doorheen het woud. Door de overdreven spierontwikkeling hing mijn rechter schouder toen lager dan de andere. Eigenlijk hebben we heel wat ontdekt. Vanop 16 mm luchtfilms, die hij vanuit een helikopter had gemaakt, was hij in staat af te leiden waar de kansen op vindplaatsen het grootst waren. Hij filmde met zijn spionage "Bolex-Paillard" van onder de oorlog; een apparaat met 3 lenzen, zoals tegenwoordig op de betere smartphones. Ik weet nu nog altijd precies waar die vindplaatsen zijn. Toen rector Dillemans me naar Lovanium wilde sturen heb ik hem verteld dat ik vreesde dat ze me daar gingen houden tegen mijn wil, omdat ik de zoon ben van Paul Persyn, toenmalig een vermaarde private prospector.
Vanuit Kinshasa reden vader of moeder regelmatig met de 5 kinderen naar de kust van de Atlantische oceaan, op meer dan 700 km. Dat was een tocht doorheen het uiterst spitse en riskante Kristal gebergte. Bij het aanleggen van de spoorweg tussen Leopoldstad en de kust lieten honderden geïmporteerde Chinezen daar hun leven. O.a. Lumumba en Kasavubu waren daar hoogstwaarschijnlijk verre afstammelingen van. Deze halfbloeden waren vaak wat slimmer dan de pikzwarten. De zogenaamede 'witte' trein op dit traject is in feite 'rood ' door het kleistof. Op dit parcours moesten we regelmatig over deze rode kleiwegen. Bij regenweer werd het stof dat daarop lag even glad als bruine zeep. Op andere plekken liep onze zware Amerikaanse bak soms vast in het mulle zand.
Aan de kust krioelde het van de muggen. Ik had een truc gevonden om daar geen last van te hebben. Ik trok het laken zodanig over mijn hoofd dat alleen mijn neus eruit stak. Omdat mijn voeten dan bloot waren sliep ik met kousen. Zo slaap ik nu nog steeds. Mijn kamergenoot ginder was soms uren op muggenjacht.'s Morgens was dan de ganse muur helemaal rood gespikkeld.
In de oceaan zwommen we tegen de meters hoge golven in, tot waar ze omsloegen. Dan surften we met een gestrekt lichaam en met de armen gespreid boven water, om met de buik op het strand te belanden. Ter hoogte van een omslaande golf bemerkte ik plots dat mijn klein broertje mij was gevolgd. Ik had nog juist de tijd om hem diep te doen inademen en hem tegen mijn borst te klemmen. Toen leek het dat we ons beiden een eeuwigheid over de keistenen op de bodem hadden laten rollen. Niet ver van Kinshasa was er een kunstmatig meertje, waarin we gingen zwemmen tussen giftige waterslangen. Herman voelde daar eens een beet en heeft daar heel lang mee gesukkeld.
'54-'56: Bukavu
Bij de aankomst in Bukavu onderging moeder de schok van haar leven. In een reuzekist had ze al haar cristal en porcelein netjes verpakt. Bij het uitpakken was alles in scherven, 3 emmers vol. De dokwerkers hadden klaarblijkelijk de kist van de boot laten vallen .
Bukavu lag op 1500 meter hoogte op de schiereilanden in het zuiden van het Kivu meer. Men kon overal zwemmen in het koele water. Het was daar een waar aardsparadijs; een land van melk en honig, letterlijk. Soms vergisten de melkboeren zich door een liter "crème fraîche" af te zetten. Samen met wilde aardbeien was dat een ware lekkernij. In die streek was na een hevige regenval de lucht zo zuiver dat de vulkaan (Nyirrigongo) op 180 km afstand scherp afgetekend zichtbaar was. De lava daaruit overspoelt nog regelmatig de miljoenenstad Goma. Momenteel is het daar, door de onophoudelijke oorlog in Oost-Congo, een verschrikking om te overleven.
De stad ligt in het Virunga gebied ( het voormalig Albertpark), waarin de langste mensen ter wereld leven (de Tutsi) en de kleinste (de pygmeeën). Daar vertoeven eveneens de grootste apen ter wereld (de gorilla's) en de kleinste (de wistitis).
Zulk beestje hadden we wel eens in huis. Daar knabbelde het bij voorkeur op de chique schoenen van moeder. In één kamer waagde het zich nooit meer, omdat daar een negermasker hing, met een lampje erachter dat door de ogen scheen. Bij dat zicht sprong het wel een meter hoog van panische schrik. Mijn jongere broer kon daar perfect mee communiceren; hij ha voor dat beestje een ware empathie en was in staat hun geluiden na te bootsen. Hij trok er dagelijks mee uit om van reuze sprinkhanen te smullen. Hij kon het ook reuzesprongen laten maken tussen de eucaluptus bomen. Naast ons huis stond een bouwwerf met bamboe stellingen. Daarin speelden we met het aapje. Eens miste ik een sprong maar kon me toevallig een verdiep lager vastklampen. In de hof liepen fiere gekroonde kraanvogels. In het salon hielden we een kameleon in de bloementuil om de vliegen te vangen. Een oude boy moest dagelijks 20 km stappen om te komen werken. Elke morgen schonk hij moeder bloemen, die hij bij de buren geplukt had.
In het Virunga gebied organizeerde onze proost eens een scoutskamp om een "chapelle-école" (school-kapel) te bouwen. Op een nacht schoten we wakker door een gehuil dat door merg en been ging. Millioenen mieren trokken doorheen onze tenten. Hun wakers waren 2 cm lang, waarvan de helft een kop was met enorme tangen. Die beten zich vast in het lijf, waarin de ganse kop bleef steken. Daar werden 10tallen liters petrolium verbrand om te trachten de alles vernietigende kolonne een halt toe te roepen. Maar tevergeefs! We werden gedwongen het kamp te veplaatsen.
Op de terugweg van de bouwwerf zaten we eens met zijn allen op een stapel planken in de laadruimte van een camion. Op een steile helling gleed die ervan af. Ik zie nog levendig voor mijn ogen de panikerende proost, die vooraan uit de camion sprong. Wonder boven wonder, we werden allemaal gespaard. In die streek stonden er toen nog duizenden jaren oude, gigantische bomen. Die werden omgehakt door een 20 tal zwarten rondom, die op zekere hoogte op een stelling stonden. Deze houthakkers kapten zich met een heel klein bijltje doorheen de boom. Die bijltjes waren vervaagdigd van het veerblad van een camion, dat vlijmscherp geslepen was. Als die boom uiteindelijk neerplofte, ging dat gepaard aan een oorverdovend kabaal, kilometers ver hoorbaar.
Gedurende dat kamp kreeg ik van de proost, eigenlijk mijn mentor, een eervolle totem: nl "dauphin, braise ardente". 'Dauphin' verdiende ik omdat ik toen niet te kloppen was in dolfijn zwemmen met vliezen. Mijn stijve enkels en korte, sterke benen waren hierbij een groot voordeel, in plaats van een groot nadeel zonder vliezen. Waaraan ik 'niet-dovend vuur' te danken had begreep ik toen niet. Nu ik tot halfweg in de '80 overleefd heb, begrijp ik het wél.
Wanneer vader, een mijningenieur-geoloog, op prospectie trok in Oost-Congo om ertsen te lokaliseren, nam hij mij me mee als zijn goril. Met een machete baande ik ons een pad doorheen het woud. Door de overdreven spierontwikkeling hing mijn rechter schouder toen lager dan de andere. Op één van onze expedities was de motor warmgelopen. Toen waren we het dal in getrokken om water voor de radiateur te halen. Opeens weergalmde een hevig olifant getoeter doorheen de ganse streek. We vonden de auto terug in een enorme plas. Hoogstwaarchijnlijk had een olifant zijn pisblaas laten leeglopen toen hij met zijn slurf de gloeiende motor had betast.
Eigenlijk hebben we heel wat ontdekt. Vanop 16 mm luchtfilms, die hij vanuit een helikopter had gemaakt, was vader in staat af te leiden waar de kansen op vindplaatsen het grootst waren. Hij filmde met zijn spionage "Bolex-Paillard" van onder de oorlog; een apparaat met 3 lenzen, zoals tegenwoordig op de betere smartphones. Ik weet nu nog altijd precies waar die vindplaatsen zijn. Toen rector Dillemans me naar Lovanium wilde sturen gentwoord dat ik vreesde dat ze me daar gingen houden tegen mijn zin, omdat ik de zoon ben van Paul Persyn, toenmalig een vermaarde private prospector.
Ook in Bukavu werden we door een vooroorlogse bus naar school gevoerd. Wanneer we aan de bushalte aan't wachten waren, daalden negerinnen met een stapel hout op hun hoofd de heuvel af met blote tetten, die soms hingen te bengelen tot aan de navel. Omdat we dat schouwspel zo gewoon waren, kregen we daar helemaal geen kick van. Wanneer we de bus misten, wat vaak gebeurde, dan moesten we enkele kilometers heuvels op en af crossen, zodat we hijgend in het college arriveerden.
In Bukavu hebben we leren auto rijden met een authentieke vooroorlogse Citroën, de "15 cheveaux", de "traction avant". Op een spiegelgladde weg bleef die wagen met kale banden stabiel, terwijl de Amrikaanse bak van vader zigzagde. Met deze auto koersten we heel graag op de expresweg die vader aanlegde tussen het Kivu- en het Tanganika meer. Over 50 km was daar een verval van 650 m. Voordien lag daar een uiterst gevaarlijk "escarpement", met heel smalle wegen. Aan de scherpe bochten trommelde een neger op een "touc" (een ton van 200 liter), als er tegenliggers aankwamen.
Wanneer we in het warme Tanganika meer gingen zwemmen tussen de krokodillen, was vader aan 't ijsberen op het strand. Dat schrikte moeder en ons niet af. Nu begrijp ik natuurlijk wél zijn doodsangst.
In de citroën was er veel voetruimte voor de achterzetel, zodat daar nog plaats was voor stoeltjes. Ik heb daar eens 10 man mee vervoerd; er zaten 2 vooraan op de slijkborden en er stonden 2 achteraan op de schokdempers. Toen kon er nog gestart worden zonder sleutel, met de haarspeld van mijn zuster. Deze auto onderhouden en herstellen was een heel leerrijke hobbie, wat een goede basis was om later zwemmers biomechanisch te onderzoeken. In de koffer lag er een compete "atelier". Voor de 2de auto had vader een voorkeur voor décapotabele vehikels, met een opvallend gestroomlijnd model: zoals een oude Studebaker en een Delahaye. Zo fier als een gieter, met de ellebogen buiten, toerde ik daar graag mee rond.
Op de schoolbanken zat ik naast Adriaan De Schrijver, die me eens mee nam naar de gorilla's. Hij was daartussen opgegroeid en ging daar heel vertrouwelijk mee om; ik bleef dan wel dat schouwspel van op een afstand gadelagen. Als 15 jarige beheerde Adriaan een grote plantage. Als de hondsapen deze overrompelden om alles op te fretten, vertrokken we vanuit het college met een camion, gewapend met een 'Sten' mitraillet en een 'Mauser' geweer, om de rovers te verdrijven. Hun schijnbewegingen om een gekwetste kameraad te evacueren waren fenomenaal. Dat zouden zelfs de beste shotters niet kunnen.
Na de klopjacht nodigde Adriaan ons uit voor een drink in zijn herenhoeve. Terwijl we daar aan een vijver samen zaten, zorgde hij voor het spektakel van ons leven. Hij wierp een volledige bananenboom in de plas. Toen zagen en hoorden we een een ontstuimig geploeter van de tilapia vissen, die de ganse boom in een oogwenk verslonden. Daarna wierp hij een 10tal keer een grote haak zonder aas aan een lijn in de plas, die hij dan met een ruk optrok. Telkens hing daar een vis aan met de haak eender waar in het lijf. Adriaan werd een vermaard gorilla expert, ettelijke jaren voor D. Fossey. Maar hij werd natuurlijk evneneens vermoord door stropers.
In Bukavu woonde er heel wat Belgische " noblesse". Zij wisten dat wij van een heel oud Hollands adellijk geslacht afstamden, sedert de 10de eeuw. We werden daarom in hun middens opgenomen. Dat waren doorgaans heel vriendelijke, eenvoudige en gedienstige vrienden, wat de meesten van hen niet zouden verwachten. Wanneer er steekspelen plaats vonden, ging onze Herman kijken naar de vrouwen in middeleeuwse klederdracht. Herman heeft zijn ganse leven wat fijnere manieren gehad dan ik, die daar meer in de broesse doorbracht.
Sommige edelen bezaten een buitenverblijf op één van de eilandjes in het meer. Daar stonden soms kastelen op in middeleeuwse stijl. Eens mochten we daar onze vakantie doorbrengen. Dat was een "extra ordinaire" ervaring. Daar groeide zowel Europees als Afrikaans fruit en de bloemengeur was daar overweldigend. In die periode heb ik veel gekajakt tussen de eilanden, waarvan het grootste door kannibalen bewoond was. Ik heb daar eens, samen met een kameraad, "over distance "gedaan tot in Goma. We vaarden in een "Klepper" kajak, met een zeiltje en zijzwaarden, en zijlings over de ganse lengte opgeblazen banden, om zeker niet om te kantelen.
10 jaar later overleefde ik een allerhevigst avontuur met een competitiekajak. Ik was administratief verantwoordelijk voor het BLOSO-zeilkamp in Nieuwpoort. Daar trainde eveneens de nationale kajakploeg . Eens toen het stormde (Beaufort 7-9) waren ze in hun nopjes en peddelde ik gretig met hen mee voorbij het staketsel. Na enkele vruchteloze pogingen om in de ontstuimige zee te eskimoteren, wat mij lukte in een zwembad, bleef ik liggen op de omgekantelde kajak en dreef ik mee met de sterke springtijstroming tot in Frankrijk. Van ginder moest ik met mijn boot en in zwembroek en in de regen in autostop terugkeren.
Terug naar Bukavu. Op een 30tal km van de stad lag er een spitse berg, 3300 m hoog, de Kahuzi. Daar leefden gorilla's in de reuze bamboebossen. Er kronkelde een wandelpad van de voet tot aan de top. Als wij arriveerden aan 3000 meter moesten we elke stap een keer in- en uitademen. De oude, grijze dragers daarentegen, met een jerrycan van 25 kg op het hoofd, ademden normaal, terwijl ze een pijp rookten.
We hebben in Ruanda eens kunnen genieten van de vermaarde Tutsi dansen, in het bijzijn van de moami, hun koning. Die dansers hadden allemaal een lange, statige gestalte. Ze hadden zich getooid met een lange wapperende haardos van een soort stro achter het hoofd. Ze veerden ongeveer 1 m omhhoog. Hun hoogspringers passeerden over 2,50 m. Weliswaar zetten die zich zich af van een platte dunne termieten steen. Hun eeuwen oude stijl was dezelfde als de Califonische, die vorige eeuw eerst 'ontdekt' werd. Ze participeerden echter niet in officiële wedstrijden, omdat het event louter cultureel moest blijven.. Soms durfden we, als er meisjes keken, in het meer duiken van naar schatting 30 m hoogte. Eens viel ik volledig overstrekt in het water, omdat ik het opprvlak niet duidelijk zag, doodat mijn ogen bijziend begonnen te worden, zonder dat ik dat wist. Van het opgelopen letsel in mijn ruggengraat heb ik nog dagelijks last. Ik herinner me dat ik heel kwaad werd toen de oogarts de diagnose stelde; ik was immers de goalkeeper van de school; na enkele kapotte brillen moest ik daarmee stoppen. In het meer deed ik ook regelmatig aan vrije duik tot 10 m (wereldrecord 120m). Ik hanteerde er een harpoen om op tilapia te schieten. In een grot onder water zag ik even de uitgang niet. Dat is nog regelmatig mijn nachtmerrie.
In het college staken we als kwajongens s'morgens slijk in het sleutelgat van de klasdeur. Toen Herman aan de beurt was, deed de leraar de deur open en hij vloog onmiddellijk het cachot in. Dat was op een vrijdag; zaterdag vroeg moeder "maar waar is ons Hermanneke toch?", toen ging ik aan de kelderramen roepen. Ze waren hem vergeten maar dat stoorde hem niet, want hij zat daar rustig een boeiend boek te lezen. Herman panikeerde nooit. Toen er thuis een tapijt uit Congo gebracht werd, zat daar een monsterachtige spin in. Herman begon daarmee te volleyballen; hij moet wel geweten hebben dat ze niet giftig was. Ikzelf heb serieuze arachnophobie. Ooit heeft een grote spin, die onder de WC-bril zat, me in mij achterwerk gestoken . Sindsdien kijk ik automatisch of er niets onder de bril zit.
Toen we ons beiden aanboden om in het koor te repeteren voor het eindejaarsfeest, deed Herman asof hij meezong, want valser kon het niet. Op het evenement zelf zong hij uit volle borst mee. De zangleraar is ocharme twee keer moeten herbeginnen. In het college waren er velen die ver wierpen met een assegaai, een Zulu speer. We hadden een rappe arm omdat we regelmatig badminton speelden met een kurken pingpong racket, en daar moest met extreme snelheid op gemept worden om de "shuttle" over het net te krijgen. Ik deed soms mee bij de kadetten en de scholieren aan officiële wedstrijden. Alle zwarte concurrenten waren beren van mensen, die gewoon hun leeftijd niet kenden.
Soms vaarde ik mee op een stokoude bananenboot, met authenthieke schoepenraderen, waarin hout en goud vervoerd werden. Het kabaal van de motor was zo oorverdovend dat we een soort gebarentaal moesten benutten. Eens viel de motor uit op ongeveer 200m van de kust. Toen hebben we deze over die afstand heel langzaam voortgetrokken door met twee man schoolslag te zwemmen.
Omdat mijn ouders een wereldreis maakten, vlogen we enkele maanden in het internaat. Het was daar een perfecte militaire organisatie. Alles verliep heel nauwkeurig getimed. Ik had daar de zelfdiscipline om elke morgend een koud stortbad te nemen, alvorens deel te nemen aan de ochtendgymnastiek. In die periode experimenteerden de Jezuïeten met een "self government" door de oudsten, waaronder wij
Die hadden bij bv het voorstel gedaan om Adriaan te gaan helpen bij het verjagen van de hondsapen. Ze hadden eveneens het scoutkamp om een "Chappelle-école" te bouwen voorgesteld. Van hen kwam daarenboven het idee om de Kahuzi te beklimmen; maar eveneens om het zangkoor voor het eindejaarfeest te organiseren.
Er werd eens lang geredetwist over een riskant bezoek aan de kannibalen op het eiland Itchwi, weliswaar onder begeleiding van 'rangers'. Om het ijs te breken, schonken we deze bewoners een selectie van nuttig gereedschap en glinsterende sieraden, alsook dozen kinine.
Er werd verder voorgesteld een bezoek te brengen aan het Albertpark (nu Virunga), het dierrijkste wildpark. Tevens werd een reis naar Bujumbura gepland, een stad in Burundi, via de expres weg die vader aangelegd had. Ze dachten ook aan culturele voordrachten; de 'Kontiki' expeditie, met een vlot in balsa, een kopie van het Inca model; en ook de overlevingstocht over de oceaan door Alain Bombard, die zich had gevoed met plankton.
Het meest risicovolle initiatief was een "survival" tocht, met groepjes van 3 over 80 km in 3 dagen. Slechts het meest rudimentaire kregen we mee: een kompas, een machete, ene medicijndoos, een speciale militaire regenjas, die eveneens gebruikt kon worden als een tentje met grondzeil voor 3 man; eten moesten we onderweg vinden, zoals knollen, fruit en voor in nood druivensuiker. Voor in in de drinkbus kregen waterzuiveringstabletten mee.
Aangezien mijne pa een een ware avonturier was, had hij me een reeks interessante suggesties opgestuurd. Dankzij de verplichte studietijd haalden we in heel wat vakken de eerste prijs, die telkens bekroond werd met een leesboek. Ik vermoed dat onze originele voorstellen hierbij geholpen hebben. Toen onze pa ons ons kwam halen op het einde van dat studiejaar, lag de autokoffer bomvol met boeken, waarvan we nog lang genoten hebben.
'56-'58: Kinshasa
Nadien keerde ik nog een jaar terug naar Kinshasa. De turnleraar van het college had in de keurploeg van M. Bottu gezeten en wilde een demonstratie geven in het stadium, waarin plaats was voor 80.000 man. Voor de sprongen was ik bij de besten maar voor lenigheid de slechtste. We moesten in spreidstand het hoofd tegen de grond krijgen. Na enkele weken dagelijks oefenen lukte het me. Bij de demonstratie stonden 12 blanken in het epicentrum van het voetbalveld met hun gat in de lucht. Op het moment dat ons hoofd de grond raakte hoorden we een oorverdovende explosie, doordat alle kelen het uitproestten van het lachen. Op dat moment besefte ik hoe belachelijk wij waren. Ik heb nooit meer willen keurturnen. Ook niet toen M. Bottu het me vroeg. Dit was niet evident te weigeren.
Jaarlijks kwam Rik Van Steenbergen koersen in Leopoldstad, samen met enkele andere vedetten. Omdat mijn peter voor zijn doping zorgde, nam hij mij op sleeptouw. 30 jaar later ontmoette ik hem bij de start van een "tour de France", in een club waarvan hij de peter was: "de Rik I boys". Hij herkende mij nog. "Ha, gaai word daaine klaine blanke. Wette waroem Van Nitse moest oepgeiven; haai was onmislaaik van de zweeitstank in het ploton". Volgens de zwarten stinken blanken naar lijken.
Onze ouders waren bijna elke avond weg. Dan speelden we tot middernacht en stonden op om 5 u op om ons werk te maken en de lessen te leren. Om niet gezien te worden in een spel kroop Herman eens door een grote afvoer buis onder de weg. Aan de overkant zagen we dat hij slangen en ander ongedierte voor zich uitdreef. Eens had Herman zich verstopt in de koffer van een auto, met een stukje hout om open te blijven. Dat was eruit gevallen en toen ik klaarstond om met een machete gaten te kloppen in de hermetisch gesloten koffer, werd gelukkig de sleutel gevonden. In een verstoppertje spel gebruikte ik eens een pendel. Het resultaat was verbluffend. De dag nadien probeerde ik hiermee te vinden welke vertaling we gingen krijgen in het examen 'latijn'. Hiertoe deelde ik het boek telkens in 2 om te eindigen op één pagina. Ik zei de leraar dat ik gevonden had wat hij gekozen had, maar hij repliceerde dat hij het zelf nog niet wist. Wonder boven wonder, ik had het juiste gevonden. Ik kreeg er schrik van en ben er dan maar mee gestopt.
Soms gingen we met z'n allen in het stadscentrum een pint pakken. Wanneer we daar 'boy' riepen, hoorden ze het niet, maar wanneer we 'patron' riepen, kwamen ze allen om ter snelst afgelopen. Soms werd daar lawaaierig gefeest door de "chefs coutummiers", de dorpshoofden. Slechts wanneer er geen enkele fles op hun tafel bijkon, wankelden ze huiswaarts.
In Kinshasa stapte ik van het college over naar het atheneum, de school zonder God. Aangezien daar een Nederlands-talige prefect was, heerste daar geen anti -Vlaamse mentaliteit. Hoewel mijn Frans eigenlijk beter was dan dat van vele walen, werd ik in het college als Vlaming aanzien, omdat mijne pa de voorzitter was van de 'Vlaamse vriendenkring'. Daarom moest ik nog regelmatig "sale flamin" of "ménapiain" slikken. Met scheikunde waren ze in het atheneum al 2 jaar begonnen. Helaas versta ik daar nog altijd niets van. Natuurkunde is wél mijne dada, omdat ik die zo vaak nodig heb in het ware leven. In de les 'latijn' kreeg ik Titus Livius voor de derde maal, terwijl ik o.a. het Grieks alfabet nooit gekend heb.
Het atheneum daagde het college eens uit om een zwemwedstrijd te houden. Ik realiseerde toen de beste wereldtijd van dat jaar. Dat wist ik toen niet maar ik heb dit nu op internet gevonden. Hoe dan ook, deze prestatie was niet officieel. 10 jaar later klopte ik nog het Belgisch record , uiteraard in een tragere tijd. De Zuid-Afrikanen waren in de jaren '50 de besten ter wereld maar hun prestaties werden niet gehomologeerd. Aan het zwembad stond er een 5m platform. Met mijn broertje van 14 jaar op mijn schouders dook ik daarvan. Voor ik het water raakte, stootte hij zich af. Dat was feitelijk levensgevaarlijk. Op 4jarige leeftijd sprong mijn jongste broertje van die hoogte, nog voor hij kon zwemmen. Hij keek dan eerst of er iemand hem zag en deed het dan. Als eeuwige grapjas had hij vader eens op kosten gejaagd. De zwarten plaatsten hun schoenen naast het veld als ze voetbalden. Hij had niet beter gevonden dan die op een plank te laten afdrijven.
'58: België
In '58 keerden we terug naar België om de wereldtentoonstelling te bezichtigen. Daar verbleven we terug in onze villa in Keerbergen, waarin we 10 jaar vroeger gewoond hadden. Dat was voor mij een 'kleine Johannes' ervaring: ik dacht dat alles veel groter was. Onlangs heb ik die villa van 100 jaar in perfecte staat teruggevonden, en mogen bezichtigen.
Het laatste trimester van het jaar '58 bracht ik in het atheneum van Keerbergen door. Ik vond het daar een onsportieve mentaliteit. Toen ik mijn trainingsbroek uitdeed bij het hoogspringen, werd ik uitgekafferd door de prefect. En toen ik miste op 1.80m was er een hoera geroep van mijn concurrenten, zodat ik er natuurlijk vlot overging bij de volgende poging. In Congo was er een bijzonder sportieve mentaliteit, zoals we die tegenwoordig langsom meer op tv zien bij de coureurs.
Na zes maanden keerden we terug naar Congo. Vader zorgde voor een buitengewone ervaring met het meest luxueuze passagiersschip van 15.0000 ton: de"Jean Mermoz". Deze vaarde vanuit Marseille tot "Pointe Noir", in Congo "Brazza-ville". Deze hoofdstad ligt recht tegenover Leopoldstad, aan de kilometers brede Congo stroom. Vanuit Leopodstad was Brazza-ville amper zichtbaar, maar vanuit Brazza-ville gezien was Léopoldville een wereldstad. De Belgische kolonie was toen ontegensprekelijk de meest geavanceerde ter wereld, behalve op gebied van gediplomeerden en universitaire studies
Onze boot deed elke dag een "escale" aan een kuststad, die we dan met een taxi bezochten. Casablanca, met de talrijke zwembaden op het strand, was het meest indrukwekkend. Duala, de hoofdstad van Kameroun, was de meest troosteloze ervaring. Dakar, de hoofdsta van Nigeria, was helemaal versierd omdat "le président De Gaulle" op bezoek kwam. Van de Franse keuken werd zodanig gesmuld dat ik in 3 weken 3 kg bijkwam. Alleen de "pied de cochon", varkenspoten, raakten we niet aan. De beste wijnen werden "à volonté" geschonken. Aangezien ik uren per dag doorbracht in de fitness-zaal en het zwembad, konden dat spieren zijn. Eigenlijk heb ik altijd een zeer laag % vet gehad. Nu weeg ik 13 kg minder; en aangezien ik mijn buik niet laten groeien, moet dat de de vermindering van spiermassa zijn.
Aan boord was er een klein 30 graden warm zwembadje, mijn voorkeur temperatuur. De lengte bedroeg 16,66 m, nl. 1/6 van 100 m. Over die afstand zwom ik daarin het actuele wereldrecord. Dat was voor mij geen zwemmen; maar wél 2 maal mijn voorkeur sportproeven: van de muur een hoogtesprong met 2 benen en een speerworp, waarbij mijn lichaam het projectiel was. In een 25 m zwembad bleef ik over 100 m de helft onder water. Als speerwerper had ik een buitengewone, wrikkende armtractie, waardoor ik telkens tot 7 km/u versnelde. Dat leverde me telkens een winst op van 1m tov van mijn concurrenten.
'58-'59: Kinshasa
Terug in Kinshasa beleefde ik de schrik van mijn leven. De Union St. Gilles kwam voetballen tegen de nationale Congolese ploeg. Vader had voorspeld dat daar boel van kwam. Ik reed er dus heen met de fiets. Naarmate de Union meer doelpunten scoorde, steeg de spanning in het stadium. Na afloop, toen de Congolese ploeg verloren had, brak er een ware anti-blanken opstand uit, waaraan zelfs de politie meedeed. Ik werd verpletterd door de zwarte massa, met de typische zweetstank. Dat was een Heizel drama "avant la lettre". Gelukkig kon ik me er gehavend uitwringen en mijn fiets bereiken. Met deze fiets van 20kg boven mijn hoofd zwaaiend liep ik een km ver tot aan de dierentuin, de scheiding tussen de blanken en de zwarten wijk. Onderweg werden alle autos bekogeld met bakstenen. Ik zag er niet goed uit toen ik thuis aankwam. Sindsdien heb ik last van extreme claustrofobie!
In die periode moesten we elke avond alle boys naar hun hut voeren. Zogezegd had iemand in een doosje "Corned Beef "een zwarte pink gevonden. Dat nieuws verspreidde zich dan gelijk een lopend vuurtje doorheen het ganse land, via de tamtam. De mare was dat "Corned Beef" vlees van negers was. Deze uitleg klopte voor hen, want de meeste blanken hadden een schijnwerper op de autodeur. Daarmee verblindden ze (de mundele na mwindu) de negers. Ze staken die dan in de koffer waarop CB stond, "Congo Belge". Vervolgens werden ze dan afgekapt in de vleesfabriek.
Niet ver van de stad doken we van een brug over een vertakking van de Congo stroom om dan in een extreem woelig water een 100tal m te sprinten richting de oever. Wie niet heel snel zwom of niet juist mikte werd medogenloos naar de fameuze "rapides" tussen de rotsen meegesleurd.
Na belangrijke leidinggevende functies te hebben bekleed onder de oorlog, leider van het 'Verdinazo' en verantwoordelijke voor de voedselvoorziening, was op het einde van de jaren '50 vader terug full-time bezig met politiek. Hij wilde het "30 jarenplan" van doen lukken: een regering met de helft blanken en de helft zwarten. Daartoe organiseerde en bekostigde hij een feest met 500 blanken en 500 zwarten, in de hangaar van het vliegveld. Op de voorafgaandelijke recepties thuis stonden wij aan de bar. Daar heb ik kunnen babbelen met de latere leiders van het land. Sindsdien besef ik dat baarmannen veel weten.
'59-'60: Lubumbashi
Op mijn 18de reed ik samen met Herman in een splinter nieuwe Cheverolet van Kinshasa naar Lubumbashi, dus doorheen het ganse Zuiden van het land. In de provincie Kasai, waar we door moesten, was er een stammen oorlog, maar niet tegen de blanken gericht. De wegen werden niet meer onderhouden; ze waren in een erbarmelijke staat. Op zeker moment in de schemering liep de weg dood. Ik moest dan achteruit terug rijden, terwijl Herman met een pillamp verlichtte, om een tweede poging te wagen. Ik herinner me dat ik eens onderweg, in uitgeputte toestand, een plat TV-achtig scherm voor mij zag; de 3de dimensie was verdwenen. Eigenlijk zijn er maar weinig dieren die we niet onderweg zijn tegengekomen.
We moesten uiteraard altijd in de auto slapen. Op een zekere morgend werden we wakker van een geroezemoes. Een gans dorp was mijn heel grote voeten, die uit het raam staken, aan 't bewonderen. Ik heb een voetmaat 47, terwijl zwarten doorgaans een maat 42 hebben maar dan veel breder dan de onze.,
Wanneer we door de savanne reden om te jagen, dan stuurden we er een zwarte voorop, die met blote tenen de termieten heuveltjes omver stampte. Wanneer we op een terrein van kleischalie een gids op blote voeten meenamen om te jagen, dan kon hij dat de dag nadien opnieuw; zijn voetzolen waren immers gedurende de nacht terug aangegroeid. Wij moesten echter elke 2 dagen van 'Romeka' pantoffels, met dikke zolen, veranderen. Ik probeerde ook eens de stoere uit te hangen door blootsvoets te voetballen. Resultaat: 2 gebroken tenen!
Toen we op onze reis een riviertje over moesten was er geen overzet (pont). We probeerden dan door het water te rijden, maar vielen stil toen dit tot aan het raam stond. Vlakbij was er een 'negerdorp', waar ik naartoe stapte met een 9 mm pistool, zichtbaar doorheen een spannende short. Aan het dorpshoofd vroeg ik hulp in mijn beste lokale taal om de wagen uit het water te trekken, mits betaling. Ik kreeg het ganse dorp mee en het lukte. Ik ben ervan overtuigd dat ze die pont opzettelijk hadden verwijderd. Er stond natuurlijk water in plaats van olie in de motor. Toevallig reed er toen een blanke langs in een heel geavanceerde 'Commer' jeep, met een gans "atelier" erin. Er was toen een onvoorwaardelijke bijstand onder de blanken, die ik later alleen maar ervaren heb onder wielertoeristen. Even verder vielen de remmen uit na een gevaarlijke tocht door een bergstreek. Ik verving de olie door zeepsop. In Lubumbashi aangekomen was de auto "perte totale
We participeerden daar eens met 3 in een rally. In die tijd vielen vooral de Volkwagens in de prijzen, omdat ze luchtgekoeld waren en niet te zwaar voor de hobbelige wegen. De eigenaar onze auto was een barslechte chauffeur, die uit de bocht vloog en in de gracht terecht kwam. Het eerste wat hij deed was het beeldje van de heilige Christoffel in het bos slingeren. Ik lag in de goot onder de auto, met Herman op mij. Gelukkig was niemand gekwetst, dat dacht ik althans. Toen ik immers later mijn pullover wilde uittrekken, bleef die plakken ter hoogte van het schouderblad. Er stak een flink stuk glas in, dat ik er niet uit kreeg en bijgevolg nog ergens in mijn lijf zit.
Op enkele dagen fietsen van de stad was er de hoogste waterval van centraal Afrika, de Lofoi, vanuit de Kundelungu hoogvlakte 384m rechte val. Ik wilde daaronder een stortbad nemen. Om platte banden te vermijden had ik domweg 2 buitenbanden in elkaar gestoken. Ik heb dus permanent moeten stoempen aan die pletmolen om mijn vriend, die met lichte bandjes reed, bij te benen.
We moesten doorheen een streek die verpest werd door tseetsee vliegen. Eén fietser kreeg een ganse zwerm rond zich van een soort daasvliegen, die onophoudelijk pijnlijk staken. De andere fietser moest het dan uitproesten van het lachen bij het gesticuleren van zijn vriend. Om daaraan te ontsnappen bleven we enkele uren per dag onder water, terwijl we een pijp rookten met tabak uit de Semois, om ze op afstand te houden.
In een missie vernamen we dat alleen de 1ste geplaagd werd. De pater had ons eveneens verteld dat het daar een leeuwenstreek was, zodat er regelmatig een fiets zonder fietser werd teruggevonden. We mochten daar overnachten in een klaslokaal met een bord tegen het open raam geplaatst. Om zelf ten volle van het landschap te kunnen genieten, gaf de missionaris ons een zwarte mee.
Om aan de waterval te geraken moesten we een nauwe canyon door, waarin de zon maar enkele uren per dag scheen. Aan de ingang ervan overnachtten we op het terras van een verlaten 'negerhut'. 's Morgens werden we gewekt door een voorbijganger, die met een stok tussen de rotsen onder het terras peuterde. Daar kwamen heel wat schorpioenen uit, die 's nachts over ons waren gekropen. Gelukkig was de zwarte bereid ons te loodsen tot aan de waterval. Op bepaalde plekken werd hij grijs van de schrik en durfde hij niet verder, omdat er een symbool op een steen aangaf dat er een voorhistorisch monster verbleef, zo beweerde hij. Dan staken we de rivier over met de fiets en de bagage boven water.
Het zicht op de waterval was indrukwekkend, maar de waterdruk veel te groot om er een stortbad onder te nemen. Op de terugweg werd mijn vriend ziek. De laatste 100 km moest ik hem aan een touw voorttrekken, nadat ik hem, om te kunnen starten, tegen een boom had geplaatst. Een week na het verlof waren we terug in de klas, waar mijn vriend in een diepe slaap viel, hoogstwaarschijnlijk de slaapziekte. Ik heb hem nooit meer terug gezien.
Kort nadien kreeg ik aanval van cerebrale malaria. Dat was de meest dodelijke, waaraan vele missionarissen gestorven zijn. Gelukkig heb ik nooit een roeping gehad. Toen mijn koorts gestegen was tot 45 graden, hallucineerde ik in kleuren. Deze story zit nog steeds duidelijk in mijn geheugen gegrift. Toen werd mij het laatste heilige sacrament toegediend. Dat stoorde mij mateloos omdat ik al mijn aandacht nodig had om te vechten voor mijn leven. Uit protest heb ik toen mijn geloof verloren. In mijn hersenen zitten nog de sporen van die ziekte.
In de zomer van het jaar '60 brak de opstand uit als beloning voor de onafhankelijkheid. Op één dag veranderden de lieve zwarten in bloeddorstige beesten. Er ontstond een massale vlucht naar België. Vader en ik, en onze trouwe Duitse scheper, bleven enkele uiterst woelige maanden in onafhankelijk Katanga. Ik verloor in het woud mijn schoenen en mijn bril. Mijn hond sliep tegen mij; als hij in mijn oor pieperde, dan moest ik beginnen te slapen gelijk een kat; als het het beestje in mijn aangezicht krabte, moest recht springen met mijn wapen. We hadden een trouwe zwarte kok mee. Op zekere dag had hij een vleesschotel gepresenteerd om de vingers van af te likken, een smaak die ik nooit zal vergeten. Omdat er in die streek geen enkel dier te bespeuren was, vroeg ik hem welk vlees dat was. Hij schrok maar reagerde "bwana, je préfère pas vous le dire". We hadden dus onbewust aan kannibalisme gedaan.
Toen het crapuul van de UNO binnenviel, wisten we dat de zaak definitief verloren was.
'1960: België
Tegen het einde van het jaar keerde ik terug naar België, zonder schoenen en zonder bril. Mijn vader had mij aangeraden naar de KULeuven te trekken, om het einde van de middeleeuwen mee te maken. Dat had hij goed gezien. Ik probeerde me in te schrijven in geneeskunde maar daar werd wat mee gelachen, omdat het academiejaar reeds zo ver gevorderd was.
In de periode van de partiële examens werd ik toegelaten In het sportkot. Op zijn sterfbed, met alle collega's errond, had de Prof ( De Nayer) mij eraan herinnerd dat ik de cross in de winter had meegelopen op blote voeten.
Ik was toen teruggekeerd naar onze villa in Keerbergen. Het grondplan met de juiste proporties van die villa, maar ook dat van die in Leopoldstad én Bukavu, blijft in mijn geheugen geprint. Het contrast met de wereld die ik gewoon was daar immers het grootst.
Halfweg jaren '60: De wedervaringen van Herman.
Om zij studies te bekostigen, was hij begonnen als barman. Mettertijd controleerde hij feitelijk het Leuvens nachtleven. Hijzelf was nog actief in de 'Rocky's'. Dat was eigenlijk het café van de Antwerpse fransquilions. Dat waren eigenlijk bijzonder sympathieke mannen. Ze waren 2talig: plat Aantwerps en zuiver Frans. Antoine, een heel lange Tutsi, hoorde daar dus niet thuis. Om ons te ambeteren legde hij daar zijn geval op de toog. Herman had hem verwittigd: "encore une fois et je te blanchirez". Toen hij herbegon spoot Herman hem wit met het brandblusapparaat. Toen was het "ah mecheu docteur, ca pique!". Toen bezorgde Herman hem 'Algipan'. Antoine vervelde gelijk een slang. Herman moest verschijnen voor de orde van de geneesheren. Slim zoals hij was stelde hij voor naar Lovanium te vertrekken, waar een grote nood aan geneesheren was maar geen enkele vrijwilliger. Zodoende kon hij bewijzen dat hij geen racist was.
In Lovanium heeft hij echt zijn stiel geleerd omdat er toen, zoals nog steeds, troebelen waren. Hij was de beste huisdokter die ik ooit gekend heb. Als EMG-specialist had hij een aparte gave. Hij kon de diagnose stellen bij het horen van het geknetter. Bijgevolg moest hij niet wachten op de print. Zijn dagtaak was dus snel voorbij, wat zijn ondergang werd, want hij ging dagelijks direct in de whiskey. In Lovanium huurde hij in de buurt een villa, samen met enkele collega's, die bewaakt werd door 5 Duitse schepers. Daar hadden de zwarten een panische schrik van.
Vanuit de stad trok hij eens met een vooroorlogse 'Motto Guzzi' doorheen het Kristalgebergte, een verboden gebied, om de imposante Inga watervallen te gaan bewonderen. In één van de vele controleposten drukten de soldaten een mitraillette tegen zijn buik. Maar ze lieten hem snel doorrijden omdat hij het goed kon uitleggen in Lingala, de militaire taal, en vooral door ze om te kopen met enkele pakken pillen tegen de malaria. Dat heeft hij vaker gedaan omdat ze deze nog meer nodig hadden dan geld. Op kerstavond werd hij opgepakt en in de gevangenis gegooid , nl een vuile, stinkende stal. Door een puur toeval werd hij de volgende ochtend vrijgelaten omdat de commissaris bij het horen van zijn naam wist te zeggen dat hij 15 jaar voordien de klerk was geweest van "le grand patron, Paul Persyn".
Herman vertoefde in Stanleyville in de periode van de Simba-rebellie, onder leiding van Mulele. Toen hij moest vluchten kreeg hij een pijl in zijn achterwerk. Gelukkig kon hij afgevoerd worden naar Lovanium. Aldaar kreeg hij het bezoek van de minister van volksgezondheid, die hem vroeg; "monsier docteur, c'est vrai que Mulele est invisible". Herman antwoordde: "monsier le ministre, je ne suis que stagiaire". De repliek: " mon ami, la spécialité n'a aucune importance!". Of Mulele onzichtbaar was?: "monsieur le ministre, je ne l'ai jamais vu". "Ah, Mulele est donc invisible"!
Ulrik Persyn
|